Yannick Nézet-Séguin: Per sneltrein naar de top van de wereld
Yannick Nézet-Séguin wordt wereldwijd gezien als een van de grote dirigenten van deze tijd. Toch vindt de 39-jarige maestro zelf dat hij nog maar net aan zijn reis is begonnen. Interview met een dirigent die voortdurend onderweg is, maar altijd in Rotterdam wil blijven terugkomen.
door Bart Diels
Het begon met een grammofoonplaat die zijn ouders draaiden: Mozarts Symfonie nr. 40, onder leiding van Herbert van Karajan. Yannick herinnert zich hoe hij meedirigeerde met de muziek. ‘Ik dacht: o ja, dat is cool, ik word later dirigent.’ Hij was toen tien jaar.
Nu hij tegen de veertig loopt, ligt de hele wereld aan zijn voeten. Onlangs nog riep de Echo-Klassik-jury hem uit tot Dirigent des Jahres. Een prestigieuze onderscheiding – maar Yannick, die het gevoel heeft dat hij nog steeds aan het begin staat, vindt het vooral een mooie aanmoediging om door te gaan. Het stoort hem niet dat hij al bijna twintig jaar een jonge dirigent wordt genoemd: ‘Laat me mijn beroemde collega Simon Rattle citeren, die hier in Rotterdam ook zeer geliefd is – hij hoopt zijn hele leven lang een jonge dirigent te blijven. Daarmee doelt hij op de gretigheid om te studeren en steeds beter te worden. Die ambitie ligt diep verankerd in het leven van iedere musicus.’
Je werd orkestdirigent op je twintigste. Hoe kijk je terug op de weg die je sindsdien hebt afgelegd?
‘Toen ik begon met dirigeren moest ik alles nog leren. En voor een deel heb je dat leertraject zelf in de hand. Je werkt hard om zo goed voorbereid mogelijk voor het orkest te verschijnen en de partituur recht te kunnen doen. Dat vraagt vele uren eenzame studie. Maar er is ook iets anders, een pad waarin je geen bochten kunt afsnijden, en dat is de noodzaak om ervaring op te doen. Je moet de muziek in jezelf laten rijpen zoals je dat doet met een goede wijn: die ontwikkelt zich wanneer je haar laat liggen. Je kunt veertig, vijftig jaar wachten en als het goed is, wordt ze steeds mooier. Daarom verheug ik me op nog vele jaren van artistieke groei met mijn orkesten. Het komende decennium gaat heel anders worden dan de afgelopen twintig jaar, want in het begin ging het er alleen maar over om het ambacht al doende onder de knie te krijgen. Maar nu kan ik die vaardigheid gaan combineren met een beetje ervaring.’
In welke mate heb je de mogelijkheid om zelf je pad te kiezen?
‘Ik denk dat je in het leven altijd een keuze hebt. Maar die keuze komt vaak neer op het accepteren van wat op je pad komt: daar kun je altijd ja of nee op zeggen. De afgelopen tien jaar, toen mijn carrière internationale vlucht nam, heb ik veel van dat soort keuzes moeten maken. En ik vond het een heel pijnlijk proces om nee te gaan zeggen. Je hoort vaak dat nee zeggen moeilijk is omdat je anderen niet teleur wilt stellen, en dat speelt natuurlijk mee, maar ik denk dat het voor mij dieper gaat.
‘Ik heb er altijd van genoten om muziek maken, zelfs als orkesten soms wat minder goed waren, of de mensen iets minder vriendelijk. Daarom viel het me heel zwaar om te stoppen bij orkesten waarmee ik al jarenlang een goede band had. Om een streep onder die relatie te zetten, zoals met het Stockholm Philharmonisch, omdat ik er geen tijd meer voor had. In de grond van mijn hart ben ik trouw: een samenwerking kan ik niet zomaar opzeggen en achter me laten. Ik heb nu een evenwicht gevonden tussen mijn aanwezigheid in Europa en in Amerika, met ook nog een beetje ruimte voor Montréal. Ik ben blij met die balans, maar ik moet zeggen: het valt niet mee om die te handhaven.’
Hebben die moeilijke keuzes ook invloed op je muzikale vorming?
‘Dat denk ik wel. Ik gebruik wel eens de beeldspraak van een trein naar de top van de muziekwereld – waarmee ik niet wil zeggen dat ik de top ben, maar dat ik samenwerk met topensembles over de hele wereld: Rotterdam. Philadelphia, de Metropolitan Opera, Wenen, Berlijn. Er rijdt een trein naar die top, en als je de kans hebt om op die trein te springen, voelt dat als een verantwoordelijkheid. Maar het kost energie, alleen al om in die trein te blijven zitten. Ik heb nooit het gevoel gehad dat het te snel ging, maar het was wel lastig om me op andere dingen te kunnen blijven concentreren. Dus ik heb keuzes moeten maken, de afgelopen twee jaar.
‘Ik heb bewust gekozen voor artistieke groei, zodat ik meer te bieden heb aan de musici, de componisten en vooral het publiek. En nu ik dat besluit heb genomen, concentreer ik me nog meer dan vroeger op verdieping, en daar geniet ik van. Ik heb bij drie orkesten mijn positie als chef-dirigent aangehouden. Dat lijkt misschien veel, maar als ik me slechts aan één orkest zou verbinden, zou ik de rest van de tijd overal gastdirecties doen – en dat zou voor mij niet de beste manier zijn om me verder te ontwikkelen.’
Durf je ook iets te zeggen over je toekomst in Rotterdam?
‘Wat ik met het Rotterdams Philharmonisch heb weten op te bouwen is onvervangbaar. Dit is mijn zevende seizoen als chef, het is zelfs al negen jaar geleden dat ik hier voor het eerst was. De musici en ik kennen elkaar door en door. We voelen elkaar aan, er is zoveel dat niet meer hoeft te worden uitgesproken, en dat brengt de muziek tot grote bloei. Het is een diepe vriendschap en de waarde daarvan is niet te overschatten. Je hoeft je als dirigent geen zorgen meer te maken over de hofmakerij die je altijd hebt wanneer je bij een nieuw orkest te gast bent. Je kunt je concentreren op de muziek en daarin zoveel dieper gaan. Dat is iets waarvan ik erg geniet.
‘Ik durf zonder meer te zeggen dat de liefde tussen mij en het Rotterdams Philharmonisch nu sterker dan ooit is – en het begon al op een heel hoog niveau. Natuurlijk kun je de toekomst nooit helemaal voorspellen, maar ik zie dit als een relatie voor het leven. Ik kijk ernaar uit om hier nog jarenlang chef-dirigent te blijven, maar vooral om ook daarna nooit te breken met Rotterdam. Dat is heel belangrijk voor me.’
Dit artikel verscheen eerder Doelen Magazine, september 2014.