Rufus Wainwright: "Al mijn eigenschappen vielen hierin samen"
![](https://d3jmo1dqocinsb.cloudfront.net/styles/100w/s3/2025-01/RufusWainwright02.png?itok=Q9g-cW3U)
Hij groeide op met folkmuziek, ontdekte op zijn dertiende Verdi’s Requiem en maakte begin deze eeuw furore met de albums Want One en Want Two. Nu brengt Rufus Wainwright zijn songs van toen naar het podium in een nieuwe, symfonische zetting, samen met ons orkest.
Hoe zijn de nummers voor Want One en Want Two ontstaan?
‘Ik schrijf voortdurend liedjes en heb het geluk dat de ideeën vanzelf komen. Dat kan in een restaurant zijn, in de auto of tijdens een wandeling. Het begint meestal met de melodie, het schrijven van de teksten duurt vaak veel langer. De nummers voor Want One en Want Two zijn geschreven tijdens een behoorlijk donkere periode in mijn leven. Ik dronk, gebruikte drugs en ging vrijwel elke nacht uit in New York. Jong als ik was, met een platencontract op zak, wilde ik het leven in al zijn facetten ervaren. Pas later, toen ik niet meer gebruikte, heb ik de nummers opgenomen.'
Is er een thematisch of muzikaal verband tussen de nummers?
‘Want One en Want Two gaan heel sterk over het leven dat ik toen leidde. Het zoeken naar mijn identiteit als singer-songwriter en homoseksuele man, een onbeantwoorde liefde, de vriendenkring om me heen. Dat leverde bijvoorbeeld Go or Go Ahead op, een epischnummer over een periode van overmatig drugsgebruik. Later ging ik naar een afkickkliniek. Het was een ingrijpende periode. Sommige nummers zijn geschreven toen ik erg in de war was. Gaandeweg zag ik dat Want One mijn mannelijke, dappere kant toont, die probeerde de wereld te begrijpen. En Want Two was meer vrouwelijk, naar binnen gericht en gevoelig. Het betekende een sprong in mijn schrijven, het leek of alle elementen samenkwamen.’
De nummers op Want One en Want Two hadden al een zeer diverse instrumentatie. Gay Messiah met gitaar, bas, drums en zang, klinkt als een vrij conventioneel popnummer, terwijl This Love Affair met piano, houtblazers en strijkers een meer orkestrale sfeer heeft. Nu krijgen de nummers een symfonische arrangement. Hoe is dat voor jou?
‘Ik heb twee geweldige arrangeurs gevraagd om de arrangementen voor deze nummers te maken. Mijn vriend Max Moston en Sally Herbert, met wie ik nog nooit eerder had gewerkt. Ik gaf ze volledige vrijheid en ik ben echt blij met het resultaat. Het kan bevrijdend en verassend zijn om iemand anders een nummer voor je te laten produceren of orkestreren. Ik geniet ervan omdat ik mijn materiaal dan op een nieuwe manier hoor. De Want albums zijn in hun essentie heel symfonisch, dus dat ze het puur orkestraal behandelen voelt als heel logisch. Het is alsof je een schilderij in een nieuwe lijst zet, waardoor je het anders ziet.
Waar komt dat symfonische karakter van jouw songs vandaan?
‘Ik was dertien toen ik voor het eerst naar Verdi’s Requiem luisterde en dat veranderde de weg die ik als persoon en muzikant opging volledig. Ik werd een fanatiek operaliefhebber en voelde dat opera het geheime ingrediënt in mijn muziek zou worden. Mijn achtergrond is folk: mijn ouders waren folkzangers, hun roots lagen in de jaren zestig en zeventig. Opera werd mijn terrein. En ik mengde die genres om mijn eigen geluid te creëren. In zekere zin is zelfs in mijn ‘popmuziek’ – waar veel mensen geen etiket op kunnen plakken – de melodische invloed en emotionele lading van opera en klassieke muziek altijd aanwezig geweest. Later schreef ik twee opera’s en onlangs ging mijn 70 minuten durende Requiem in première. Er is misschien een zekere verwantschap met Schubert: feitelijk was hij ook songwriter en veel van zijn melodieën hebben echt een folkachtige achtergrond.’
Is er een verschil in samenwerking tussen musici uit de popwereld en de klassieke wereld?
'Klassieke musici hebben alles op schrift nodig. Ze improviseren niet, ze verzinnen niets. Ze zijn gewend om bladmuziek te krijgen en spelen dat dan en interpreteren het. In de popwereld komen de bandleden samen en vinden gedurende het repetitieproces samen een sound. Hun creatie ontstaat ter plekke. Als ik mijn muziek met een popband speel, heb ik meestal het laatste woord, maar vaak vraag ik een speler om een sectie te improviseren of iets te bedenken en als ik het leuk vind, nemen we het op. In klassieke muziek bestaat dat niet. Solisten hadden vroeger secties waarin ze konden improviseren, zoals in de cadens van een viool- of pianoconcerto, maar dat gebeurt tegenwoordig niet vaak meer.’
Hoe is het voor jou om nu een concert met een symfonieorkest te geven?
'Lastig! Ik zing non-stop gedurende twee uur. In een opera van drie uur zingt een solist maximaal een uur intensief. Mijn materiaal is niet gemakkelijk te zingen en ik heb een breed bereik en een heel specifieke stem, waarvoor ik schrijf, ook al heb ik geen klassieke zangopleiding.’
Je werkt veel in Nederland, hoe bevalt dat?
‘Ik heb hier een loyaal en toegewijd publiek en voel me hier artistiek echt thuis. Onder mijn publiek zijn ook grote fans van mijn moeder en tante, Kate en Anna McGarrigle, en mijn vader, Loudon Wainwright. Dus ik voel dat ik een beetje in hun voetsporen treed en de familievlam draag.’
Tekst: Inge Jongerman Foto: Tony Hauser
Dit artikel verscheen eerder in Intrada, februari-maart 2025 nr. 1.