Interview met Joana Mallwitz
Al tien jaar bestormt de Duitse dirigent Joana Mallwitz de internationale concertpodia en operatheaters, sinds vorig seizoen onder meer als chef-dirigent van Konzerthausorchester Berlin. Dit najaar maakt ze haar debuut bij het Rotterdams Philharmonisch in het programma Oorlog en vrede.
Je was nog maar net twintig toen je in Heidelberg als invaller debuteerde met Puccini’s Madama Butterfly. Kort daarna was je de jongste vrouwelijke chef-dirigent van Europa. Hoe werd je zo jong al dirigent?
‘Ik kom niet uit een muzikale familie, we gingen in het weekend niet naar de opera. Maar ik begon al heel jong viool en piano te spelen, de muziek pakte me. Als jonge tiener leerde ik het symfonische repertoire kennen en toen was ik verkocht. Ik herinner me het specifieke moment nog heel goed: ik zat de partituur van Schuberts Achtste symfonie, de ‘Unvollendete’ te bestuderen en ineens klonk er muziek in mijn hoofd, in mijn innerlijk oor. Ik kon die partituur niet meer wegleggen, wilde steeds blijven doorlezen om overspoeld te raken door die muziek. Toen wist ik dat ik nooit meer iets anders wilde dan dat: onderdeel zijn van de muziek, die overal om je heen klinkt. ‘Dat je dirigent kon worden, dat besefte ik toen nog niet echt. Ik ging piano studeren aan het conservatorium, pas later kwam het dirigeren erbij. Daarna heb ik veel geluk gehad: ik werd assistent-dirigent bij de opera in Heidelberg. Ik was daar net begonnen en toen moest ik al invallen en een uitvoering overnemen. De dirigent was ziek. Dus was het aan mij. Zonder enige repetitie! Ik was er totaal niet klaar voor, maar – op adrenaline – ging het beter dan verwacht. En toen is het balletje gaan rollen.’
Je staat voor het eerst voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Hoe bereid je je daarop voor? Luister je opnames van het orkest, of stap je er blanco in?
‘Ik ken het Rotterdams van hun reputatie – die is groots – en ik heb absoluut opnames van het orkest gehoord. Maar ik duik daar verder niet echt in. Hoe de interactie met het orkest is, laat zich vooraf niet voorspellen, dat ontstaat ter plekke. ‘Ik kan geen muziek maken vanuit controle, maar alleen vanuit vertrouwen. Het orkest moet mij gaan vertrouwen, omdat ze zien dat ik de partituur goed ken, een idee heb over de muziek en iedereen kan samenbrengen zodat een gezamenlijke interpretatie ontstaat. Dat duurt niet lang, een orkest beoordeelt de dirigent al in de eerste minuut. ‘Voor mij als dirigent moet dat vertrouwen er daarvóór al zijn, nog voordat er een noot geklonken heeft. Alles wat ik wil overbrengen zit in de allereerste opmaat, als ik inadem en mijn stokje omhoog beweeg. Daarna kan ik niet anders dan vertrouwen op het orkest, ik moet direct al kunnen loslaten, zodat we samen kunnen gaan vliegen. ‘Het is heel paradoxaal: ik moet mezelf volledig openstellen voor de muziek die ontstaat. Ik word als het ware doorzichtig en laat de honderden dingen die ik registreer door elke porie van mijn lichaam, mijn oren, mijn emoties en mijn gevoel stromen. Maar dat kan alleen als ik de noten tot in de puntjes ken en een sterk idee heb van waar ik naartoe wil met zo’n stuk, hoe de vorm moet zijn. Mijn voorbereiding is daarom volledig gericht op de partituur. Ik moet het gevoel hebben dat ik élke noot heb gevraagd: “Waarom ben je hier? Waarom zo, en niet net een beetje anders?” Ik moet de muziek door en door kennen om het orkest de vrijheid te kunnen geven.’
Met dit programma debuteer je niet alleen bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest, maar later in het seizoen ook bij de Berliner Philharmoniker. Kies je dan muziek die je al goed kent?
‘Nee, dat hoeft niet. Ik kies een of twee hoofdwerken en daar zoek ik repertoire bij, zodat een verhaal, of eerder een lijn ontstaat. Het hoeft geen letterlijk verhaal te zijn, of een concrete thematische link, maar de muziek moet de luisteraar meenemen op een reis. Of ik de muziek al ken maakt niet zoveel uit, maar ik vind het wel belangrijk dat ik zo’n programma niet slechts één keer uitvoer. Ik wil er dieper in kunnen duiken, een relatie opbouwen met die stukken, zoals ik ook relaties met mensen opbouw.’
Hoe zie je dat verhaal – of die lijn – in het programma waarmee je naar Rotterdam komt?
‘Ik heb Prokofjevs opera Oorlog en Vrede uitgevoerd in Neurenberg. Die klinkt bijna nooit, vanwege de enorme lengte en de megalomane bezetting. Daardoor kennen mensen ook de ouverture niet en dat is echt jammer, want die is fantastisch. De ouverture is kort, en fungeert als motto van het concert. De opera gaat over menselijk gedrag en emoties in tijden van oorlog en vrede.
‘Alles wat erna klinkt, gaat daar ook over: hoe handelen mensen, wat voelen ze en hoe maken ze kunst in tijden van veranderingen, van oorlog en vrede? Daar geeft de muziek trouwens geen antwoorden op, die stelt alleen vragen, of laat ons iets voelen. ‘Het Derde pianoconcert van Rachmaninoff helpt misschien om je open te stellen, maakt je kwetsbaar en brengt mensen daardoor dichter bij elkaar. Mathis der Maler gaat over een schilder die gevraagd wordt om activist te zijn tijdens de middeleeuwse Duitse Boerenoorlog. Hij kan zich onmogelijk onttrekken aan wat er om hem heen gebeurt. Hindemith brengt dat verhaal naar zijn eigen tijd in Nazi-Duitsland. En tot slot, in La valse maakt Ravel de maatschappelijke veranderingen en de verandering van de tijdgeest letterlijk hoorbaar: je voelt dat een traditie voor altijd kapot gaat, om plaats te maken voor iets nieuws.’
Tekst: Alexander Klapwijk Foto: Sima Dehgani
Dit artikel verscheen eerder in Intrada, jaargang 2024-25 nr. 3.