Ga direct naar: Hoofdinhoud
Ga direct naar: Hoofdnavigatie

De sneeuwstorm in

11 december 2024
6 min leestijd

De Zuidpool was aan het begin van de vorige eeuw zo’n beetje de laatste plek op aarde waar nog geen mens ooit was geweest. De Engelse marineofficier Robert Scott was vastbesloten om er als eerste zijn vlag te planten. Maar toen hij na een barre tocht op 17 januari 1912 zijn bestemming bereikte, zag hij er tot zijn bittere teleurstelling de Noorse driekleur wapperen: Roald Amundsen was hem voor geweest. ‘Het ergste is gebeurd’, was Scotts reactie. Maar daarin vergiste hij zich: de echte verschrikkingen moesten nog komen. Het dagboek dat hij tot zijn laatste snik bijhield, is daar het aangrijpende verslag van. Een selectie uit de pagina’s van de laatste maand.

Donderdag 1 maart 1912 

Tussen de middag. Zeer koud afgelopen nacht – minimumtemperatuur -41,5°. Koud begin van de dagmars ook, zoals inmiddels gebruikelijk. Afgezien van de omstandigheden voor de slee hebben we fantastisch weer. 

Vrijdag 2 maart 1912 

Een ongeluk komt zelden alleen. We bereikten gistermiddag vrij eenvoudig het Middle Barrier depot, daarna kregen we drie tegenslagen te verduren die ons in een moeilijk parket hebben gebracht. Ten eerste ontdekten we dat onze olievoorraad tekortschiet. Zelfs als we zo zuinig mogelijk doen, redden we het er amper mee tot het volgende depot op deze vlakte (114 kilometer verderop). Ten tweede liet Titus Oates ons zijn voeten zien, zijn tenen zien er erg slecht uit, overduidelijk bevroren in de kou die we de laatste tijd hebben. De derde tegenslag kwam vannacht: de wind, die we eerst nog met enige vreugde hadden verwelkomd, voerde donkere wolken aan. De temperatuur daalde tot onder de -40°, het kostte ons vanochtend anderhalf uur om onze schoenen aan te krijgen, maar we konden voor acht uur vertrekken. We vonden onze routemarkeringen van de heenreis niet terug en hielden zo goed als het ging een noordwestelijke koers aan, maar we konden niets zien. We hebben maar 8,5 kilometer kunnen afleggen. We zitten aardig in de nesten; het staat vast dat we die achterstand niet kunnen inlopen, maar dat we het wel verschrikkelijk koud gaan krijgen. 

Zaterdag 10 maart 1912 

De zaken gaan gestaag bergafwaarts. Met de voet van Oates is het slechter. Hij is zeldzaam dapper, hij weet dat hij het 19 nooit zal redden. Hij vroeg vanochtend aan Wilson of hij nog kans maakte, en natuurlijk kon Bill niet anders zeggen dan dat hij het niet wist. In feite is hij kansloos. Los daarvan: als hij nu zou bezwijken, betwijfel ik of wij het wél zouden halen. 

Woensdag 14 maart 1912 

Het einde moet wel nabij zijn, maar het zal een genadig einde zijn. De arme Oates tobde weer met zijn voet. Ik huiver bij de gedachte hoe die er morgen uit zal zien. De rest van ons weet alleen met de grootste moeite aan bevriezing te ontkomen. Nooit gedacht dat je dit soort temperaturen kon hebben in deze tijd van het jaar, met deze wind. 

Vrijdag 16 of zaterdag 17 maart 1912

Ik weet niet meer zeker welke dag het is, maar ik geloof dat de laatste datum klopt. Rampspoed treft ons op alle fronten. Eergisteren tijdens de middagpauze zei de arme Titus Oates dat hij niet meer verder kon; hij stelde voor dat we hem in zijn slaapzak zouden achterlaten. Dat konden we niet over ons hart verkrijgen, we moedigden hem aan om met ons door te gaan. Ondanks dat het verschrikkelijk met hem ging, ploeterde hij voort en slaagden we erin een paar kilometer af te leggen. ’s Nachts was hij er nog slechter aan toe en we wisten dat zijn eind was gekomen. Als dit bericht ooit wordt gevonden, dan wil ik dat dit is vastgelegd. Oates’ laatste gedachten waren bij zijn moeder, maar vlak daarvoor nog bedacht hij trots hoeveel waardering zijn regiment zou hebben voor de stoutmoedige manier waarop hij de dood onder ogen had gezien. Wij kunnen getuigen van zijn moed. Hij sliep de hele nacht door, hopend dat hij niet meer zou ontwaken, maar de volgende dag – gisteren – werd hij toch weer wakker. Hij zei:‘ Ik ga naar buiten en blijf misschien wel een tijdje weg.’ Hij stapte de sneeuwstorm in en we hebben hem niet meer gezien. 

25 maart 

We kunnen al vier dagen onze tent niet uit – de storm giert om ons heen. We zijn verzwakt, schrijven gaat moeilijk, maar als ik voor mezelf spreek heb ik geen spijt van deze tocht. We namen risico’s, we wisten dat we dat deden; het heeft slecht voor ons uitgepakt, maar daarom hebben we geen reden tot klagen, we moeten alleen maar buigen voor de Voorzienigheid, vastbesloten om tot het einde toe ons best te blijven doen. Als we dit zouden hebben overleefd, zou ik hebben kunnen vertellen over de taaiheid, de volharding en de moed van mijn metgezellen en daarmee het hart van elke Engelsman hebben beroerd. Deze ruwe aantekeningen en onze dode lichamen zullen nu dat verhaal moeten doen. 

29 maart 

Sinds de 21ste hebben we een aanhoudende storm uit het Westzuidwesten en het Zuidwesten. Elke dag waren we klaar om op pad te gaan naar ons depot, nog geen achttien kilometer van hier, maar buiten de tent blijft de sneeuw voortrazen. Ik geloof niet dat we op betere omstandigheden mogen hopen. We zullen het uitzitten tot het eind, maar we worden zwakker, allicht, en het einde kan niet ver meer zijn. Het spijt me, maar ik denk niet dat ik nog meer kan schrijven. In Godsnaam, zorg voor onze nabestaanden.

Tekst: Bart Diels     Foto: Frank Herley, coll. State Library of New South Wales

Dit artikel verscheen eerder in Intrada, jaargang 2024-25 nr. 4.

Klantenservice
Blijf op de hoogte

Meld u aan voor onze nieuwsbrief en ontvang achtergrondinformatie, concerttips en algemeen nieuws.

Nieuwsbrief